Mijn studie filosofie heeft me vooral geleerd niet in grote theorieën te geloven. De mooiste anecdote gaat over Hegel. Toen één van zijn studenten tijdens een college opmerkte dat de werkelijkheid niet met zijn systeem overeen kwam kreeg hij van de professor als antwoord: “Dat is dan jammer voor de werkelijkheid” of woorden van die strekking. Of de ontsporing van het communisme dat mede op de filosofie van Hegel is gebouwd mede aan deze verachting voor de werkelijkheid te wijten is is onduidelijk.
Fotografie is voor mij dan ook eerder een praktische ambachtelijke bezigheid dan iets waar ik theorieën over ontwikkel. De basis ligt in het vastleggen van een stukje van de werkelijkheid, een herinnering. En het mooie van de vastlegging is dat die herinnering gedeeld kan worden, zelfs nog lange tijd na het gebeuren, of zelfs na de dood van de maker. Natuurlijk is de informatie in de foto beperkt, en naarmate de gebeurtenis verder van ons af ligt, geografisch of wat betreft de tijd, zal het verhaal rondom de foto ook minder duidelijk worden.
De manier waarop een camera een afbeelding maakt, het beeld vastlegt, is heel bijzonder. Maar omdat het iets is dat zo veel gedaan wordt is vrijwel iedereen een ervaren kijker die begrijpt dat de foto niet alles laat zien en dat er vast meer te zien was als je een andere kant op had gefotografeerd. Maar wat er op de foto staat was te zien. Toen fotografie nog jong was, was dit vertrouwen heel groot, later bleek het vrij eenvoudig foto’s achteraf te veranderen. En inmiddels is het eigenlijk vrij simpel, hoewel er daardoor nog al eens opvallende fouten gemaakt worden. Wat je doet als je een foto achteraf verandert is de anderen valse herinneringen voorspiegelen. En omdat je eigen geheugen ook maar beperkt is, ga je er zelf later misschien ook wel in geloven.
Je maakt een afbeelding, de kijkers denken dat je dat gezien hebt, maar het is niet zo. Gaat het om persoonlijke herinneringen dan is het vooral dom om jezelf voor de gek te houden. Gaat het om journalistieke fotografie die mensen iets wil vertellen over de toestand in de wereld, dan is het gewoon fout om er achteraf iets aan te veranderen, het is dan een vorm van liegen. Gaat het om mode, reclame of andere fotografie die bedoeld is om iets te verkopen, dan kun je er wel min of meer vanuit gaan dat het beeld niet klopt met de werkelijkheid.
De reden voor veel aanpassingen is dat iemand de foto die zij of hij gemaakt heeft niet mooi genoeg vindt. Mooi is daarbij meestal het soort mooi dat thuishoort bij de romantische kunst uit de 19e eeuw. Het interessante van fotografie is nu juist dat je rondkijkt in de chaos die de wereld is. Die chaos is niet mooi, maar je probeert wel een foto te maken die er zo uitziet dat anderen er naar willen kijken. Dat is dan het vak. Maar er zullen altijd kleine dingetjes overblijven die je als je dat wilt, als een storend element kunt ervaren. Rommel op straat, dingen die je niet gezien hebt toen je de foto maakte. Of de vorm van wat je fotografeert past gewoon niet in je vooraf bedachte compositie.
Dat wringen van die twee dingen is wat fotografie bijzonder maakt. Hoe beter in balans, hoe beter de foto, maar een paar ongemakkelijke details horen er wel echt bij. Haal je die weg, dan wordt alles erg saai. Het zoeken naar die balans en het vooraf begrijpen hoe de chaos toch wat minder chaotisch op je foto’s wordt afgebeeld, daar gaat fotografie ook over. De fotografische techniek kun je daarbij gebruiken, de keuze van de instellingen heeft grote invloed op het eindresultaat. Het goed gebruiken van die mogelijkheden is een belangrijk onderdeel van goed kunnen fotograferen.