Eduard de Kam
Fotografie

De fantastische geschiedenis van de fotografie.

Dit verhaal is eerder gepubliceerd in het tijdschrift Shutr, nummer 2 van 2017.

Er is een officieel moment waarop de fotografie is uitgevonden, namelijk 19 augustus 1839, toen Daguerre zijn uitvinding toonde aan de Franse academie van wetenschappen in Parijs. Maar inmiddels is bekend dat Henri Fox Talbot in Engeland al eerder, vanaf 1835, geslaagde experimenten heeft gedaan met het maken van foto’s. Hij was er alleen nog niet zo tevreden over en liet ze niet zien.

De eerste foto ooit, het uitzicht van Nicéphore Niepce.
En van Nicéphore Niepce is er nog steeds een afbeelding uit 1827 van zijn hand die echt de eerste foto is die bewaard is gebleven.

Maar fotografie bestaat bij de gratie van drie dingen, namelijk de camera, het objectief en het systeem om de afbeelding vast te leggen en houdbaar te maken. Heel veel van die onderdelen zijn al veel ouder dan 1839, dat is meer het moment waarop al die zaken gecombineerd werden tot fotografie, dan dat het allemaal op dat moment echt is uitgevonden. Dat geldt hooguit voor de chemie die Daguerre gebruikte om zijn afbeeldingen houdbaar te maken.

Camera obscura

Ver terug in de tijd, naar de oude Grieken. Ook al was die opvatting in de middeleeuwen niet altijd gemeengoed, de oude Grieken hadden al begrepen dat licht zich in rechte lijn voortplant. De camera obscura, een donkere kamer met een opening die een afbeelding op de tegenoverliggende muur projecteert was ook al bij hen bekend. Aristoteles gebruikte er één om een zonsverduistering te bestuderen, een eerste poging om een hulpmiddel te gebruiken voor wetenschappelijke waarnemingen.

Een afbeelding van de grot van Plato
Een illustratie van de parabel van de grot zoals die bekend is van Plato.

En dan is er de parabel over de grot van Plato. De filosoof hield zich bezig met de vraag of we de wekelijkheid wel echt konden kennen. Hij vond van niet en gebruikte als vergelijking het verschil tussen wat wij echt kunnen zien en hoe weinig daarvan overblijft als je alleen schaduwbeelden in een grot kunt zien. Zo’n verschil was er volgens Plato ook tussen wat wij zien en anderszins waarnemen en wat de werkelijkheid, de dingen om ons heen, echt zijn. Die grot lijkt wel verdacht veel op een camera obscura. Los daarvan is de discussie over de relatie tussen foto’s en de werkelijkheid waar ze een afbeelding van zijn nog steeds bezig. Of dat nu een echt gevolg is van de ideeën van Plato, of niet meer dan toeval, in de fantastische geschiedenis van de fotografie is er uiteraard een duidelijk verband.

Spiegel

Spiegels kenden de oude Grieken ook al, en zelfs holle spiegels die een afbeelding produceren. Het verhaal dat Archimedes dergelijke spiegels heeft ingezet in de oorlog om Romeinse oorlogsschepen in brand te steken moet, naar ik vrees, naar her rijk der fabelen verwezen worden. Hoe mooi het als verhaal ook is, er zijn grenzen aan wat we aan kunnen nemen voor wat betreft de technische vaardigheden van de oude Grieken. En uiteraard zou je wel erg grote spiegels nodig hebben om op een bruikbare militaire afstand iets in brand te steken. Maar we hebben er als fotografen vast wel het in het kader van onze vreedzame fotografie wat vreemde begrip ‘brandpunt’ aan te danken. Voor lenzen, bol geslepen glas dat afbeeldingen vormt, kunnen we niet zover terug in de tijd.

Brillen

Zo ongeveer in de 14e eeuw werden sommige geleerden zo oud dat ze problemen kregen met het lezen, wat ook zo ongeveer de enige methode was waarop ze kennis tot zich namen. Schrijven ging dan ook niet goed meer, de manier om kennis te delen met anderen.

Een illustratie van een leesbril uit de middeleeuwen
Een middeleeuwse monnik met een leesbril

Hoe, door wie en wanneer precies is onduidelijk, maar op een gegeven moment waren ze er: brillen, leesbrillen, met een wat we nu positieve lens noemen die de afbeelding vergroot, of het mogelijk maakt om dichterbij nog scherp te zien. Technisch gezien was deze leesbril een eerste voorloper van het objectief. Daarnaast kleeft er aan die eerste brillen nog iets, en dat is de schaamte. De geleerden die ze nodig hadden liepen daar niet mee te koop, het was kennelijk iets om je voor te schamen dat je zoiets nodig had. Tegenwoordig vinden we die schaamte weer terug bij fotografie, namelijk in de kennelijk door veel geportretteerden gevoelde noodzaak om de opnames flink te retoucheren.

Objectief

Een brillenglas kan wel gebruikt worden in een camera obscura, het levert in elk geval een veel helderder beeld op dan een kleine opening. Schilders hebben dan ook heel vaak van dit hulpmiddel gebruik gemaakt. Het waren alleen schilderijen en tekeningen die het resultaat van hun werk waren. Het perspectief zoals dat in de westerse kunst wordt gebruikt om afstandsverschillen zichtbaar te maken is een gevolg van deze manier om een soort voorbeeld te krijgen van wat er geschilderd ging worden. De vrijheid om dingen aan te passen bleef natuurlijk, de schilder had zijn artistieke vrijheid om af te wijken van de geprojecteerde afbeelding. Toch bleef er wel wat te wensen over, zo heel mooi scherp waren de afbeeldingen niet, een gevolg van de enkelvoudige lens met alle aberraties die daar nu eenmaal bij horen. Andere uitvindingen rond objectieven waren de telescoop en de microscoop, waarbij, met uitzondering van het ontwerp van van Leeuwenhoek, een aantal lenzen gecombineerd werd tot één optisch instrument. De uitvinding van de telescoop staat op naam van de Zeeuwse brillenmakers Janssen en Lipperhey die in Middelburg vlak bij elkaar woonden. En nog ruim voor de uitvinding van de fotografie, in 1820, is het samengestelde objectief bedacht en gemaakt.

Een moderne versie van een achromatisch objectief
Een moderne uitvoering van een achromatisch objectief ontwerp van Lomografie.

Door gebruik te maken van twee verschillende soorten glas voor beide lenselementen wordt een objectief gemaakt dat een aantal van de storendste fouten miste. De fouten van het ene soort glas worden tegengegaan door andere fouten van het tweede soort. Daarmee was het apparaat dat de afbeelding maakte eigenlijk ‘af’, de camera. Maar de afbeeldingen vastleggen zonder ingrijpen van een kunstenaar of ambachtsman, dat vroeg om het derde onderdeel van de fotografie.

Zilver

In de 17e eeuw, en waarschijnlijk al wel eerder, was bekend dat verbindingen met zilver, zilverzouten voor de alchemisten en chemici onder ons, in het donker bewaard moesten worden. Anders raakten ze aangetast, ze vielen uit elkaar in zilver en de resten. Dat was vooral jammer omdat het nog al wat moeite koste om die verbindingen te maken. Wanneer er voor het eerst pogingen werden ondernomen om afbeeldingen vast te leggen is niet duidelijk, maar de vage berichten er over gaan vooral over schaduwbeelden, wat we nu fotogrammen noemen. Die ontstaan wanneer je een voorwerp dat licht tegenhoudt op een vel papier legt dat in de zilverzouten gedrenkt was. Het beeld ontstond door de verkleuring van het papier rondom het er op gelegde voorwerp. Er blijft een soort schaduw, maar dan juist licht gekleurd, achter op het verder donkere papier. Maar na een poosje raakte de rest van het papier ook verkleurd. Na het weghalen van wat er op lag viel het licht ook op die delen van het papier en daardoor verdween de afbeelding weer. En het bleek vrij lastig om de resten van het lichtgevoelige zilver te verwijderen. In 1819 heeft de Engelse geleerde Herschel ontdekt dat dat eenvoudig te doen was met natriumthiosulfaat, dat tot op de dag van vandaag als fixeer wordt gebruikt. Fixeer, die naam is afgeleid van het fixeren, vasthouden, van de eerder gemaakte afbeelding.

Drie uitvinders.

Of vier, of vijf, het is maar net wie je wel of niet meetelt als uitvinder van de fotografie. En als je echt goed kijkt moeten al die oudere bedenkers ook worden meegeteld en worden het er nog veel meer. Toch moet feitelijk Nicéphore Niepce als uitvinder genoemd worden, want van zijn hand is de eerste fotografische, door licht en chemie vastgelegde, afbeelding die we nog hebben. Grappig genoeg was Niepce helemaal niet op zoek naar een systeem voor wat we nu fotografie noemen, hij was op zoek naar foto-lithografie, om afbeeldingen in drukwerk te kunnen gebruiken. Daguerre heeft met Niepce samengewerkt en is er in geslaagd om op een heel ander principe gebaseerde fotografie als eerste aan de wereld te presenteren. Naast het belichten van zilverhoudend materiaal moet ook het ontwikkelen, het tevoorschijn halen van het nog niet zichtbare beeld, het ‘latente’ beeld, als deel van de uitvinding worden gezien. Dat is zeker iets dat als idee echt vernieuwend was. Oudere, en ook sommige nieuwere systemen, gingen er vanuit dat het beeld vanzelf zichtbaar werd, een kwestie van lang genoeg belichten, waarna alleen het fixeren als handeling overblijft. Al enkele jaren eerder was Henry Fox Talbot er in Engeland in geslaagd om afbeeldingen als negatief vast te leggen, die vervolgens door ze te kopieëren weer als positief, en ook nog in grotere aantallen, te gebruiken waren. Maar hij was er niet zo heel erg tevreden over, en pas door de berichten over de uitvinding en de presentatie ervan door Daguerre publiceerde ook hij zijn uitvinding. En dan is er nog Hippolyte Bayard, de vergeten uitvinder van een ander direct positief systeem. Maar hij werkte op papier in plaats van de dure verzilverde koperplaten van Daguerre. Maar dan weer wel met erg lange belichtingstijden wat de bruikbaarheid van het systeem niet ten goede kwam. Het lijkt dan ook geen toeval dat hij zichzelf op één van zijn foto’s als een verdronken zelfmoordenaar heeft afgebeeld, want na korte tijd was schijnbaar niemand, behalve hijzelf uiteraard, nog in zijn procédé geïnteresseerd.

Een oude foto van twee vriendinnen.
Een foto, gevonden op een oude glasplaat. Twee meisjes die elkaar kennelijk goed kennen ook al lijken ze uit verschillende milieus afkomstig.

Kleur

De uitvinding van de fotografie was een doorslaand succes, alsof iedereen er op had zitten wachten. De snelheid waarmee opeens overal werd gefotografeerd was heel bijzonder. Na een aantal jaren was het tijd om te gaan zeuren, het was wel heel mooi, maar niet perfect. Geen kleur bijvoorbeeld, alleen maar een monochrome weergave van de wereld. Eén van de oudste technieken die gebruikt werd om de afbeeldingen dan in elk geval van wat kleur voorzien aan de man te brengen was het photochrome procédé. Je zou daarvan kunnen zeggen dat het weer wat meer leek op de manier waarop de kunstenaars voor de uitvinding van de fotografie de camera obscura gebruikten. Voor deze techniek maakte de fotograaf een foto, maar hij schreef ook op welke kleuren de verschillende dingen op de foto hadden. Bij het drukken van de ansichtkaarten, daar werd dit proces veel voor gebruikt, werden die door de fotograaf aangegeven kleuren weer min of meer correct toegevoegd door de lithografen. Later werden er gelukkig systemen uitgevonden waarmee ook de kleur fotografisch werd vastgelegd, dat zag er meestal toch wel heel veel echter uit. Helaas is het idee dat je achteraf kleur kunt toevoegen aan zwartwit foto’s niet met de photochrome verdwenen.

Een oude trouwfoto, het echtpaar op een statiefoto.
De trouwfoto van mijn grootouders.

Je ziet nog steeds wel eens pogingen om kleur toe te voegen aan oude zwartwit foto’s, die daar natuurlijk niet interessanter van worden. En de verhouding tussen fotografen en kunstenaars werd ook niet anders door deze techniek die achteraf ingrijpen in de foto vroeg. Want een aantal fotografen vond dat ze echt als kunstenaar erkend moesten worden, titels als ‘the pencil of nature’ voor boeken of tentoonstellingen wijzen daar op. Of ze die erkenning toen als 19e eeuwers vooral als een kwestie van waardering zagen, of dat ze ook toen al begrepen dat je met kunst gewoon meer betaald krijgt dan als ambachtsman blijft een onbeantwoorde vraag. De invloed van de 19e eeuwse kunst op de fotografie, op onze smaak, de manier waarop dingen ‘mooi’ op een foto kunnen worden afgebeeld is wel onmiskenbaar. Afdruktechnieken als de broomolie druk die de scherpte minder zichtbaar moesten maken zijn uitgevonden om de aansluiting bij de kunst te krijgen. Gelukkig is er later teruggegrepen op de echte kracht van de fotografie, de scherpe afbeelding van wat er voor de camera te vinden is.

Diepte

Hoewel niemand dat vroeg bij een tekening, is er in de jaren sinds de uitvinding van de fotografie een aantal keren een poging gedaan de techniek uit te breiden om ook diepte in de vorm van twee gescheiden afbeeldingen vast te leggen. Stereofotografie, met als laatste poging de 3D fotografie uit het digitale tijdperk. Dat is nooit een echt succes geworden omdat je de foto’s nooit gewoon kon bekijken, er was altijd een hulpmiddel nodig wat de gebruiksmogelijkheden flink beperkte. Vandaar dat we het doen met wat de fotografie ons biedt: scherpte en onscherpte, de scherptediepte als optie om diepte en afstandsverschillen in de afbeelding zichtbaar te krijgen. En de digitale techniek heeft wel veel veranderd, maar het blijft gewoon fotografie.

Een foto van een soldaat van een beschadigd, bruin verkleurd negatief.
Een soldaat, de foto komt van een oude glasplaat.

En ondanks het fixeren moeten foto’s wel zorgvuldig bewaard worden, anders blijven ze niet goed, hoewel het verval van analoge foto’s ook een eigen schoonheid meebrengt. Dit is een reproductie van een glasnegatief, waarbij bij het positief maken de bruine kleur van het negatief bewaard is omdat dat er beter uitziet dan het blauw dat je anders krijgt.